donderdag 13 april 2017

Niels produceert publicaties

Niels heeft met zijn werk bij Landschap Noordholland (z'n vroegere werk) weer een aantal publicaties gepubliceerd. Hopelijk lukt het om ze hier te lezen.

Tegengaan van bodemdaling in veengebieden met agrarische innovatie
Het innovatie programma veen in Noord-Holland
Stichting Landschap Noord-Holland en de Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water Land en Dijken gaan samen aan de slag om te experimenteren met een nieuw type agrarisch bedrijf, waarbij bodemdaling wordt tegengegaan door de veenbodem te vernatten en het landgebruik aan te passen.
Door: Roel van Gerwen, Martine Bijman, Bas van de Riet en Niels Hogeweg
Bodemdaling
Over de auteurs:
Roel van Gerwen, Landschap Noord-Holland, afdeling Natuurlijke Zaken, Programma manager
Martine Bijman, Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken projectleider veeteelt

Bas van de Riet, Onderzoekscentrum B-WARE
Niels Hogeweg, Landschap Noord-Holland, afdeling Natuurlijke Zaken, Projectleider paludicultuur

Bodemdaling én stijging van de zeespiegel versnellen door de kli- maatverandering. Dit vraagt om concrete maatregelen. Bodemdaling vormt een complex van problemen: hoge uitstoot van broeikasgassen, onomkeerbare verdroging van de bodem, uit- spoeling van meststoffen, ontwikkeling van bagger, hogere kos- ten voor waterbeheer, hogere kosten aan infrastructuur en fun- deringen, etc (zie bijdragen elders in dit nummer). Vernatten van veen is de enige oplossing om veenoxidatie te remmen of te stop- pen. Vernatten van veenbodems remt niet alleen de bodemda- ling, maar biedt ook mogelijkheden de ecosysteemdiensten van de bodem te herstellen.
Het grootste deel van de veenweiden, in totaal ca. 220.000 ha1, is in gebruik voor de melkveehouderij. Stoppen of remmen van de bodemdaling moet dan ook gezocht worden in een oplossing die kansen biedt aan melkveehouders en waarbij - met behoud van inkomsten voor agrariërs - de uitstoot van broeikasgassen wordt verminderd, de uitspoeling van meststoffen wordt gereduceerd en de biodiversiteit wordt versterkt. Het Innovatie Programma Veen (IPV) is een zoektocht naar een duurzaam landgebruik waarbij onder natte omstandigheden agrarische bedrijfsvoering mogelijk is.
HET IPV: PRAKTIJKPROEVEN MET VEEHOUDERIJ MET
DRUKDRAINS EN INNOVATIEVE NATTE TEELTEN
Het IPV zoekt concrete en kansrijke oplossingen voor veenbe- houd in het gebied Laag Holland, tussen Hoorn, Alkmaar en Amsterdam. Het programma is nancieel mogelijk gemaakt door de Provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Gebiedscommissie Laag Holland. Komende maanden gaat de schop in de grond om de proe ocatie
in te richten. Er worden twee sporen onderzocht: (1) veeteelt met een veranderend peil en (2) natte teelten (paludicultuur).
VEETEELT MET EEN VERANDEREND PEIL
In de zomerperiode zakt de grondwaterspiegel soms tot meer dan een meter uit en juist de combinatie van de hoge temperaturen en de toetreding van zuurstof zorgt voor de grootste veenafbraak. Door water in de zomermaanden te in ltreren in de weilanden met behulp van zogenaamde drukdrains2, zakt de grondwater- stand in de zomerperiode niet of minder uit. Hierdoor komt er onder de veraarde laag minder zuurstof in de bodem, zodat er minder veen oxideert. Verder worden drukdrains toegepast om in veenweidegraslanden toegankelijkheid in het vroege voorjaar te verbeteren door de uctuaties in de grondwaterstand af te vlak- ken. Wanneer in het voorjaar de drainerende functie niet benut wordt, kunnen de drains gebruikt worden om de grondwater- stand (langer) hoog te houden om bijvoorbeeld voor weidevogels het juiste broedhabitat te realiseren.
NATTE TEELTEN
Bij natte teelten, oftewel paludicultuur (van het latijn: ‘palus’, moeras) worden gewassen geteeld met het waterpeil boven het
FOTO 1: DE LIGGING VAN DE PROEFLOCATIE VAN HET IPV: HET ZUIDERVEEN BIJ NAUERNA.
bodem nummer 2 | april 2017
29
Bodemdaling
witten uit Azolla in veevoeder en in de toekomst misschien wel in vleesvervangers. Het bedrijfsleven wordt daarom actief be- trokken bij het IPV.
Box: Paludigewassen die geteeld worden in het IPV
Grote en Kleine lisdodde (Typha latifolia, T. angustifolia)
Dit zijn inheemse moerasplanten - ook bekend onder de naam ‘rietsigaar’
- die groeien onder voedselrijke natte omstandigheden. Ze hebben een for- se groeisnelheid en kunnen 15-20 ton droge stof per hectare per jaar produ- ceren.
3 De planten vermeerderen zich met worteluitlopers en via zaden. Voorbeeldproducten: isolatie- en constructiematerialen, veevoeder, bio-plas- tics.
Azolla of Grote kroosvaren (Azolla liculoides)
Drijvende watervaren die in symbiose leeft met een stikstofbindende bacterie. De planten kunnen daarmee voorzien in hun eigen stikstofbehoefte. Ze kun- nen zeer hoge groeisnelheden bereiken en tot wel 20 ton droge stof per hec- tare per jaar opleveren, zeker wanneer de fosforconcentraties in het water hoog zijn. Daarvan is ca. 20% eiwit, dat qua aminozuursamenstelling prima aansluit bij de behoefte van mens en dier.
Voorbeeldproducten: groenbemester (rijk aan stikstof en fosfor), veevoeder,
biobased producten (zoals biodiesel, polyfenolen, hoogwaardige eiwitten).
Veenmos (Sphagnum spp.)
Door de speci eke bouw is veenmos in staat om grote hoeveelheden regen- water vast te houden. Veenmos vormt een dicht tapijt, dat aan de bovenzijde aangroeit en aan de onderzijde langzaam afsterft. In veenmosakkers in Duitsland wordt inmiddels een productie bereikt van maar liefst 6.5 ton droge stof per hectare per jaar.4
Voorbeeldproducten: duurzaam substituut voor turf in potgrond, substraat voor de horticultuur (bijv. orchideeënteelt).
FOTO 2: VOORBEELD VAN DE TOEPASSINGEN VAN VEENMOS. IN DUITSLAND ZIJN VEEN- MOSAKKERS AANGELEGD WAAR REEDS OOGSTTECHNIEKEN ZIJN UITGEPROBEERD. HET VEENMOS IS GETEST ALS TURFSUBSTITUUT IN POTGROND WAAR KERSTSTERREN OP ZIJN GETEELD. FOTO'S: B. VAN DE RIET; SABINE WICHMANN & ANJA PRAGER / GREIFSWALD MIRE CENTRE.
maaiveld.3 Dit gebeurt in Azië met een sawasysteem. In Laag Holland hebben veel percelen een onderbemaling. Zij zijn hierdoor versneld gedaald en liggen onder het slootpeil. Water inlaten kan daarom met vrij eenvoudige middelen geschieden. Rijstteelt is een bekend voorbeeld van paludicultuur, maar er zijn veel meer gewas- sen die goed groeien onder natte condities. Paludicultuur is als methode om bodemdaling in veenweidegebieden te stoppen inte- ressant om meerdere redenen: Ten eerste wordt de veenbodem ge- heel vernat, waardoor bodemdaling maximaal geremd wordt, en mogelijk zelfs sprake kan zijn van veenvorming. Verder hebben sommige paludicultuurgewassen, zoals Lisdodde en Azolla, de ei- genschap meststoffen aan de bodem c.q. het water te onttrekken (uitmijnen) (Zie kader). De bodem en het water worden daarmee schoner. En last but not least: Uit een marktverkenning Paludicultuurgewassen, uitgevoerd namens het IPV, blijken som- mige teelten een goed economisch rendement op te kunnen leve- ren, zodat het een aanvulling of alternatief kan vormen voor de traditionele melkveehouderij in veenweidegebieden. In de markt- verkenning is gekeken naar toepasbaarheid, marktvraag en bereid- heid vanuit bedrijfsleven om samen te verkennen hoe productke- tens tussen agrariër en consument kunnen worden ontwikkeld. Op basis hiervan zijn vier gewassen geselecteerd om komende 4 jaar proefteelten mee op te starten: veenmos, grote kroosvaren (Azolla) en grote en kleine lisdodde. Interessant is ook de benut- ting van de oogst van natte teelten voor veevoer op het eigen be- drijf. Hiermee kunnen nutriëntenkringlopen worden verduur- zaamd: door lisdodde of Azolla van het eigen bedrijf als veevoer te gebruiken, in plaats van Zuid-Amerikaanse soja.
MARKT EN KETENVORMING
Het IPV stopt niet bij het onder de knie krijgen van natte teel- ten of het aanleggen van drukdrains. De proef kan alleen slagen als er een afzetmarkt kan worden gevormd, die de geoogste pro- ducten afneemt en afzet op de consumentenmarkt. Hiermee wordt het IPV ook zichtbaar in de huiskamers van de mensen: met nieuwe producten van veen(weide)gebieden, die duurzaam zijn en tijdens het productieproces hebben bijgedragen aan het tegengaan van de klimaatverandering! Voor sommige producten is er al een potentiële afzetmarkt, zoals isolatieplaten, multiplex en lijm uit lisdodde voor de duurzame bouwmarkt. Andere pro- ducten zijn op kleinere schaal al in productie, zoals bio-plastics die ontstaan door vezels uit bijvoorbeeld lisdodde te vermengen met mycelium uit paddenstoelen. En op termijn kunnen ook nieuwe toepassingen op de markt komen, zoals plantaardige ei-
PERSPECTIEVEN VOOR AGRARIËR EN NATUURBEHEERDER
Het IPV richt zich op de ontwikkeling van een perspectief voor een agrarische bedrijfsvoering bij natte omstandigheden. Daarnaast biedt dat ook kansen voor natuur. In landbouwgron- den die omgevormd worden naar natuur (bijv. in het Nationaal Natuur Netwerk NNN) zijn veelal zoveel meststoffen (m.n. fosfor) opgeslagen, dat dit een groot knelpunt vormt voor de ontwikkeling van soortenrijke natuur. Door vernatten kan dit fosfor in de waterbodem mobiliseren en diffunderen naar de
30
bodem nummer 2 | april 2017
FOTO 3: VOORBEELD VAN TOEPASSING VAN LISDODDE ALS ISOLATIE- EN CONSTRUC- TIEPLAAT. LINKSONDER EEN DETAIL VAN EEN BLAD MET EEN STRUCTUUR VAN LUCHT- KAMERS AAN DE BINNENZIJDE. FOTO'S: WWW.NWPLANTS.COM; B. VAN DE RIET; NAPORO; TYPHATECHNIK.

waterlaag. Door gewassen te telen die deze meststoffen opne- men en deze vervolgens te oogsten is het mogelijk om de bodem ‘uit te mijnen’. Natte gewassen kunnen op die manier ingezet worden als een op de natuur gebaeerde oplossing om natuur te ontwikkelen.
PRAKTIJKPROEVEN ONDERSTEUND DOOR WETENSCHAPPE- LIJK ONDERZOEK
Drukdrains zijn in veenweiden nog nauwelijks toegepast en de ervaring met paludicultuur is in Nederland nog beperkt tot kweekproeven van beperkte omvang. In de praktijkproeven,
FOTO 4: FOTO 4: VOORBEELD VAN DE TOEPASSING VAN AZOLLA ALS GROENBEMESTER ZOALS DAT AL EEUWENLANG GEBEURT BIJ RIJSTTEELT (RECHTSONDER) EN ALS VOER VOOR KIPPEN (LINKSONDER). FOTO'S: B. VAN DE RIET, POKON.NL, SOLRAYA, KRISHI VIGYAN KENDRA.
waarin de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering en het rendement worden getest, wordt ook wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effecten op bodemdaling, de broeikasgassenbalans en de waterkwaliteit. Met ondersteuning door biogeochemisch onder- zoek kunnen teeltomstandigheden worden geoptimaliseerd en de productie gemaximaliseerd. Ook is de effectiviteit van uitmijnen op die manier te meten. De komende vijf jaar zal duidelijk wor- den of landbouw op nat veen een economisch rendabel en duur- zaam perspectief heeft dan wel aanvulling zal vormen op de tra- ditionele melkveehouderij in veenweidegebieden.
De ontwikkelde kennis en onderzoeksresultaten uit het IPV wor- den actief gedeeld met andere programma’s in Nederland. Op die manier hopen we actief bij te kunnen dragen aan duurzame op- lossingen tegen bodemdaling in veenweidegebieden.
REFERENTIES:
  1. De Vries, F. (2004). De verbreiding van veengronden. In: Kekem, A.J. van (red.). Veengronden en stiksto everend ver- mogen. Wageningen, Alterra. Alterra-rapport 965, pp. 15-24.
  2. Jansen, E., Van Schie, A., Hoving, I. (2017) Meer dan bo- demdaling, sturen met water levert veel op. Bodem 27(2), p. 25-28.
  3. Wichtmann, W., C. Schröder, H. Joosten (2016). Paludiculture - productive use of wet peatlands. Climate protection - biodiversity - regional economic bene ts, Schweizerbart Science Publishers.
  4. Temmink, R.J.M., C. Fritz, G. van Dijk, G. Hensgens , L.P.M. Lamers, M. Krebs, G. Gaudig, H. Joosten (2016). Sphagnum farming in a eutrophic world: The importance of optimal nutrient stoichiometry. Ecological Engineering 98: 196-205.
Bodemdaling
Laagveengebieden hebben een rijk bodemleven
De veenbodem onder grasland in Nederland bevat vergeleken met andere bodems (de doorgetrokken cirkel) relatief hoge dichtheden bodemorganismen, met name aaltjes en regenwormen.
De totale bodembiodiversiteit is gemiddeld, en de C- en N-mineralisatiesnelheid liggen heel hoog. Dit duidt op afbraak (oxidatie) van veen, waardoor de bodem daalt en nutriënten vrij worden gemaakt.
Gegevens over het bodemleven zijn te vinden in RIVM rapport 607406001 (2012). Per vierkante meter worden gemiddeld 530 regenwormen aangetroffen en dat is ongeveer het dubbele aantal vergeleken met de gemiddelde bodem in Nederland. In 100 gram veengrond zitten ruim 10000 aaltjes, en dat is ook ongeveer het dubbele aantal ten opzichte van de gemiddelde bodem. Micro- arthropoden (mijten en springstaarten) komen daarentegen juist minder voor.
bodem nummer 2 | april 2017 31

En ook deze is van Niels als mede auteur:

Bodemdaling
Resultaten uit onderzoeksproject Omhoog met het Veen
Herstel van veenvormende natuur op landbouwgrond
In het Ilperveld bij Amsterdam is in 2013 een experiment gestart met een grote uitdaging: het ontwikkelen van soortenrijke laagveennatuur op voormalige landbouwgrond. Vanuit een verplichte natuurcompensatie was veenmosrijke natuur één van de opgaven. Geïnspireerd door Duitse collega’s hebben we de techniek van “Sphagnum farming” ingezet. Het toont aan hoe paludicultuur de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, zoals natuurlijke veenecosystemen die vervullen, kan herstellen.
Door: Bas van de Riet, Eva van den Elzen, Niels Hogeweg, Fons Smolders en Leon Lamers
Over de auteurs:
Drs. B. van de Riet is als projectleider werkzaam bij Onderzoekscentrum B-WARE
Drs. E. van den Elzen is promovenda bij de Radboud Universiteit, Afdeling Aquatische Ecologie en Milieubiologie

N. Hogeweg is projectleider bij Landschap Noord-Holland, Afdeling Natuurlijke Zaken
Prof. dr. A.J.P. Smolders is werkzaam als senior projectleider bij Onderzoekscentrum B-WARE en hoogleraar aan de Radboud Universiteit, Afdeling Aquatische Ecologie en Milieubiologie

Prof. dr. L.P.M. Lamers is hoogleraar aan de Radboud Universiteit, Afdeling Aquatische Ecologie en Milieubiologie
Het huidige beheer van veenweidegebieden is niet toekomstbe- stendig, zeker niet bij het veranderende klimaat en de stijging van de zeespiegel. De vicieuze cirkel van bodemdaling gevolgd door aanpassing van het waterpeil moet worden doorbroken. Om deze reden hebben we in het project ‘Omhoog met het Veen’ afgelo- pen jaren onderzoek gedaan naar een duurzaam alternatief: ac- tief herstel van veenvormende natuur op voormalige landbouw- grond. Bodemdaling wordt gestopt, karakteristieke veenvormende laagveennatuur wordt hersteld en na verloop van tijd zal opnieuw veen worden gevormd. In dit artikel bespreken we de resultaten van 3,5 jaar onderzoek in het Ilperveld, vlak boven Amsterdam, ge nancierd door de Provincie Noord-Holland.
LOCATIE EN PROEFOPZET
De proefpolder (8 ha) bestond tot 2013 uit veenweidegraslanden in onderbemaling, wat wil zeggen dat de grondwaterstand in de polder extra laag werd gehouden voor beweiding met vleesvee en de percelen jaarlijks werden bemest met ruige mest en drijfmest. Het gevolg is dat het maaiveld hier veel sneller gedaald is dan in de omgeving; het ligt gemiddeld 30 cm beneden het boezempeil. Bij de inrichting van de proe ocatie is slechts een minimale hoe- veelheid van de toplaag van de percelen verwijderd (ca. 10 cm) om zoveel mogelijk van de veenbodem te behouden. Bovendien is het
FOTO 1: IN SEPTEMBER 2013 ZIJN VEENMOSSTEKJES AANGEBRACHT OP DE GEPLAGDE VEENBODEM. DE STEKJES BEGONNEN REEDS DIEZELFDE WINTER UIT TE GROEIEN EN VORMEN NU OP VEEL PLEKKEN EEN VLAKDEKKENDE VEENMOSVEGETATIE. FOTO: B. VAN DE RIET.
vanwege het overstromingsrisico onwenselijk om de maaiveldhoog- te in de onderbemaling nog verder onder het boezempeil te bren- gen. Nadeel van oppervlakkig plaggen is dat de bovenste veenlaag sterk veraard is en nog een groot deel van de meststoffen bevat. Van de hoeveelheid fosfor die door het agrarisch gebruik in de bo- dem is geaccumuleerd, resteert na plaggen nog ca. 80% in de bo- venste bodemlaag. Na de plagwerkzaamheden is het oppervlakte- waterpeil verhoogd tot enkele centimeters onder maaiveld. Om een veenmosvegetatie te ontwikkelen zijn in totaal 80 big bags (1 m3 per stuk) met veenmos verzameld op een donorlocatie in het Ilperveld. De mossen zijn geklepeld en de stekjes uitgestrooid op de geplagde percelen, de zgn. veenmosakkers (zie foto van vlak na de inrichting). Deze veenmosstekjes kunnen weer uitgroeien tot nieu- we planten en op die manier een aaneengesloten veenmosvegetatie vormen (zie tekstbox veenvorming en veenmossen). Nooit eerder werd in Nederland op deze manier veenmos geteeld om voormalige landbouwgrond om te vormen naar veenvormende natuur. Het is een vorm van paludicultuur waarbij de inrichting en het beheer ge- richt zijn op natuurontwikkeling, en niet op de gewasproductie.
32
bodem nummer 2 | april 2017
CH4 uitstoot
CO2 opname/ uitstoot
Bodemdaling
25 20 15 10
5 0
8000 6000 4000 2000
0 -2000 -4000
FIGUUR 1: OPNAME/UITSTOOT VAN DE BROEIKASGASSEN KOOLDIOXIDE (CO2) EN METHAAN (CH4), GEMETEN TUSSEN 2015 EN 2016 IN DE VEENMOSAKKERS (WATERSTAND 5 CM – MV) (ZWART) EN IN EEN NABIJ GELEGEN REFERENTIE, EEN GEDRAINEERD VEENWEIDEGRASLAND (WATERSTAND 50 CM – MV) (GRIJS).
BOX: Veenvorming & veenmossen
Veen bestaat hoofdzakelijk uit plantenmateriaal dat slechts gedeeltelijk is af- gebroken. Veenvorming treedt op wanneer de productie van organische stof door planten sneller is dan de afbraakprocessen door micro-organismen. Onder natte omstandigheden is veel minder zuurstof beschikbaar, waardoor de afbraak wordt geremd. Veenmossen (Sphagnum spp.) zijn uitstekende veenvormers doordat ze veel neerslagwater kunnen vasthouden en actief hun omgeving verzuren waardoor de microbiële afbraakprocessen verder geremd worden. Tot zo’n 2000 jaar geleden waren de kustvlakten in Laag Nederland begroeid met uitgestrekte veenvormende hoog- en laagvenen.1 Door een langzame, continue stijging van de zeespiegel (en daarmee van de regionale grondwaterspiegel) konden veenmossen toen metersdikke veen- pakketten afzetten in noord en west Nederland. De uitgestrekte veengebie- den worden sinds eeuwen gedraineerd en in cultuur gebracht. Grootschalige veenvorming, zoals dat duizenden jaren geleden heeft plaatsgevonden, is in het huidige polderlandschap niet mogelijk. Veenmossen komen wel nog steeds voor en kunnen uitgestrekte vegetaties vormen waarin karakteristieke plant – en diersoorten voorkomen. In ‘Omhoog met het Veen’ streven we er- naar om dergelijke soortenrijke laagveennatuur, veenmosrietlandvegetatie, te ontwikkelen en om lokaal, op perceelschaal, weer veenvorming op gang te brengen. Veenvorming zelf is een langzaam natuurlijk proces (maximaal 1-2 mm j-1)5; de grootste winst op de korte termijn is het stoppen van verdere afbraak van de veenbodem, welke gemiddeld 8-10 mm per jaar zakt.6
NATUURHERSTEL EN REDUCTIE VAN BROEIKASGAS-
EMISSIES
De vegetatieontwikkeling op de veenmosakkers is jaarlijks gemoni- tord door op vaste locaties de samenstelling en abundantie van soorten te bepalen. In grote delen van de veenmosakkers heeft zich een aaneengesloten tapijt van veenmossen gevestigd (bedekking >95%). De veenmossen hebben 3,5 jaar na de start op sommige plekken al kussens van 7 centimeter dikte gevormd. Ook lijken de veenmossen spontaan nieuwe locaties te koloniseren. Tussen de veenmossen vestigen zich allerhande karakteristieke en bijzondere plantensoorten, zoals Ronde zonnedauw, Moerasviooltje, Moeraswalstro, Melkeppe, Zompzegge en Rietorchis. Ook zijn maar liefst drie soorten paddenstoelen van de Rode Lijst aangetroffen: Vlokkig veenmosklokje, Kaal veenmosklokje en Veenmosgrauwkop. Deze zijn alle drie speci ek aan veenmos gebonden. De twee laatst- genoemde soorten zijn 'typische soorten' van het habitattype veen- mosrietland. Herstel van veenvormende laagveennatuur lijkt dus mogelijk! We volgen de ontwikkelingen verder om te zien of de soorten zich blijvend kunnen vestigen.
Zorgpunt bij het vernatten van veengebieden is de productie van methaan, ook wel moerasgas genoemd. Methaan is een veel ster- ker broeikasgas dan CO2 omdat per molecuul de bijdrage van me- thaan aan de opwarming van de aarde 34 keer zo groot is als van
CO2.7 In het onderzoek zijn daarom ook broeikasgasemissies op de veenmosakkers vergeleken met de oude situatie: een nabij gelegen referentie veenweidegrasland in onderbemaling met een grondwa- terstand van gemiddeld 50 cm onder maaiveld. Zo kunnen we zien of de vernatting van de veenbodem en de omvorming van grasland naar veenmos-gedomineerde natuur bijdraagt aan klimaatwinst. Ook wordt hiermee duidelijk of de bodemdaling inderdaad geremd wordt en er netto CO2 wordt vastgelegd door vegetatie en bodem.
We maten dat de broeikasgasemissies op de veenmosakkers sterk zijn gereduceerd ten opzichte van het gedraineerde veenweidegras- land. De veenmosakker neemt in de periode tussen het najaar en voorjaar netto veel CO2 op, en gedurende de rest van het jaar is de netto CO2-emissie sterk gereduceerd in vergelijking met het gras- land. In tegenstelling tot wat je zou verwachten, blijven de me- thaanemissies ook na vernatten erg laag, zelfs lager dan in de oude situatie. Daardoor is CO2, en niet methaan, het meest bepalend voor de emissiebalans. De broeikasgasemissies worden door het veranderde landgebruik gereduceerd van een netto uitstoot van +300 tot +620 g CO2-equivalenten m-2 j-1 in de gedraineerde refe- rentie naar -86 (netto vastlegging) tot +94 g CO2-equivalenten m-2 j-1. Het vernatten van de voormalige landbouwgrond blijkt de netto uitstoot van broeikasgassen inderdaad al in de eerste jaren na inrichting sterk te verlagen. De verwachting is dat er na een aantal jaar overal netto koolstof wordt vastgelegd, doordat de veenafbraak sterk geremd wordt.
FOTO 2: OP PLEKKEN WAAR DE VOCHTVOORZIENING OP ORDE IS GROEIEN STEKJES UIT TOT EEN VLAKDEKKEND VEENMOSTAPIJT VAN SOMS MEER DAN 7 CM DIK. FOTO: B. VAN DE RIET.
bodem nummer 2 | april 2017
33
CH4 ux(mg C m-2 d-1)
CO2 ux(mg C m-2 d-1)
Feb-15 Apr-15
Jun-15 Aug-15
Oct-15 Dec-15
Feb-16
Feb-15 Apr-15
Jun-15 Aug-15
Oct-15 Dec-15
Feb-16
Bodemdaling
UITDAGINGEN VOOR HET WATERBEHEER
Het is echter niet op alle locaties gelukt om veenmossen te laten groeien. Het waterbeheer blijkt cruciaal, zowel met betrekking tot kwaliteit als kwantiteit. We zien dat plaatselijk, ondanks een peil- beheer vlak onder maaiveld, veenmossen niet vochtig genoeg blij- ven om droge perioden in de zomer te overleven. Dit komt door- dat de veraarde veenbodem zijn wateropnemende functie grotendeels is verloren, waardoor er minder water vastgehouden wordt en er minder water kan in ltreren vanuit de watervoerende greppels. Tijdens droge perioden verdroogt het veenmos daarom toch ondanks het hoge slootpeil. Op deze plekken is duurzame vestiging van veenmossen niet mogelijk. Voor blijvende veenvor- ming zou de huidige veenmosvegetatie daarom oppervlakkig be- vloeid moeten worden, waardoor de mossen steeds verder boven het water uitgroeien. Door de waterstand mee te laten stijgen met de groei van de veenmossen is dan hernieuwde veenvorming mo- gelijk. Echter, de slechte waterkwaliteit in het Ilperveld vormt een knelpunt voor overleving en groei van de veenmossen. De kwali- teit van het boezemwater, en dan met name de grote buffercapa- citeit (hoge bicarbonaatconcentraties: alkaliniteit tot 3.5 meq/l), is dusdanig dat de veenmossen op de akkers een overstroming met oppervlaktewater niet lang overleven.2,3
Daarom blijkt nu de belangrijkste bepalende factor voor veenvor- ming de mate waarin de watervoorziening kan worden geregu- leerd. Het boezemwater kan niet gebruikt worden voor opper- vlakkige overstroming en daarom zijn de veenmossen voor een groot deel van hun vochtvoorziening afhankelijk van neerslag. De resterende meststoffen, die na vernatting vrijkomen vanuit de bodem, zijn verrassend genoeg een veel minder groot probleem voor de veenmossen. Een risico bij hoge fosforbeschikbaarheid is dat een soort als Pitrus (Juncus effusus) de vegetatie gaat domi- neren. Op plekken waar de veenmossen goed ontwikkelen lijkt de veenmosvegetatie, mede door combinatie met adequaat maaibe- heer, de concurrentie met Pitrus goed aan te kunnen.
CONCLUSIE
Het ontwikkelen van veenvormende veenmosvegetatie op voorma- lige landbouwgrond blijkt inderdaad mogelijk. Op grote delen van de proe ocatie hebben zich karakteristieke laagveensoorten kun- nen zich vestigen en weten zich, in ieder geval op de korte termijn, te handhaven. Naast kenmerkende plantensoorten zien we binnen enkele jaren ook bijzondere laagveenpaddenstoelen verschijnen. De broeikasgasemissies worden sterk gereduceerd en de veenmos- vegetatie is in staat om netto koolstof vast te leggen. Dit is een ge- weldig resultaat als je bedenkt dat de uitgangssituatie, een in het verleden sterk bemeste en deels irreversibel verdroogde veenbo- dem, verre van ideaal is voor de ontwikkeling van laagveennatuur.
FOTO 3: ZONNEDAUW (DROSERA ROTUNDIFOLIA) EEN VLEESETENDE PLANT DIE NU TUSSEN HET VEENMOS GROEIT OP DE VEENMOSAKKERS. FOTO: B. VAN DE RIET.
FOTO 4: DE BROEIKASGASEMISSIES WERDEN GEMETEN DOOR EEN FLUXKAMER OVER DE BODEM EN DE VEENMOSVEGETATIE HEEN TE PLAATSEN. IN DE KAMER WORDEN DE VERSCHILLENDE BROEIKASGASSEN GEMETEN. HET RESULTAAT IS EEN BEPALING VAN DE NETTO BROEIKASGASEMISSIE. FOTO: E. VAN DEN ELZEN.
TOT SLOT: VISIE OP DE TOEKOMST
Idealiter zou er in de winter voldoende regenwater (dat een zeer lage buffercapaciteit heeft) vastgehouden moeten worden om in de zomer het oppervlaktewater van de veenmosakkers op peil te kunnen houden. Hoewel het aangelegde waterbassin van 2,5 hectare voorziet in aardig wat opslagcapaciteit, is dit nog niet voldoende. Zolang de waterkwaliteit in het Ilperveld niet verbe- tert, blijft het een kwestie van balanceren tussen voldoende voch- tig houden van de bodem van de veenmosakkers en het net niet laten overstromen van de veenmosvegetatie. Dit is een uitdaging die zelden leidt tot maximale veengroei. De veenvorming én de moerasnatuur zouden er dus zeer bij gebaat zijn wanneer het Ilperveld minder onder invloed komt van het boezemwater, en meer regenwater kan vasthouden.
REFERENTIES:
1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
Vos, P.C., J. Bazelmans, H.T.J. Weerts & M.J. van der Meulen (2011). Atlas van Nederland in het Holoceen.
Harpenslager, S.F., G. van Dijk, S. Kosten, J.G.M. Roelofs, A.J.P. Smolders & L.P.M. Lamers (2015). Simultaneous high C xation and high C emissions in Sphagnum mires. Biogeosciences 12: 4739-4749.

Van den Elzen, E., Kox, M.A.R., Harpenslager, S.F., Hensgens, G., Fritz, C., Jetten, M.S.M., Ettwig, K.F., Lamers, L.P.M. (2017) Symbiosis revisited: phosphorus and acid buf- fering stimulate N2 xation but not Sphagnumgrowth. Biogeosciences, 14, 1111-1122.
Temmink, R.J.M., C. Fritz, G. van Dijk, G. Hensgens , L.P.M. Lamers, M. Krebs, G. Gaudig & H. Joosten (2016). Sphagnum farming in a eutrophic world: The importance of optimal nutrient stoichiometry. Ecological Engineering 98: 196-205.
L.J. Pons (1992). Holocene peat formation in the lower parts of the Netherlands. In: Fens and bogs in the Netherlands: vegetation, historie, nutrient dynamics and conservation. J.T.A. Verhoeven (ed.). Kluwer Academic Publishers.
Van den Akker, J. (2005). Maaivelddaling en verdwijnende veengronden. In: W.A. Rienks en A.L. Gerritsen, 2005. Veenweide 25x belicht. Een bloemlezing van het onderzoek van Wageningen. Wageningen Universiteit en Researchcentrum.
Myhre, G., D. Shindell, F.-M. Bréon, W. Collins, J. Fuglestvedt, J. Huang, D. Koch, J.-F. Lamarque, D. Lee, B. Mendoza, T. Nakajima, A. Robock, G. Stephens, T. Takemura and H. Zhang (2013). Anthropogenic and Natural Radiative Forcing. In: Climate Change 2013: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge University Press, USA.

34
bodem nummer 2 | april 2017


Jammer genoeg doen de plaatjes niet mee. Als je 'echt supergeïnteresseerd  bent, kan Niels je de pdf wel sturen. Dan heb je het artikel met plaatjes.

Geen opmerkingen: